De magie van het duister. Wie weet het nog dat oma zei: “Ik zit te schemeren?”
.
.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
Het bijeenzijn in een groep, op een heel andere plek, maakt duidelijk welke verschillen we nog hebben te overbruggen. Of het nu een vrouwengroep is, of een mannengroep, of dat het gemengd is, we hebben allemaal onze eigen gewoontes en gedachten. In een groep op een andere plek pas ik me aan, en soms is dat een welkome afwisseling. Er is niemand die leeft zoals ik, hoewel mijn levensstijl bij sommigen sympathie vindt. Hoe dan ook, deze plek straalt in vele opzichten het tegenovergestelde uit van mijn dagelijks leven. We zijn in een boerderij vol luxe. Er zijn vier badkamers en een sauna. Er is een grote L- vormige kamer met een lange eettafel. In de andere hoek is een enorm plat scherm waarop je films kan kijken. Er is een gigantische glazen schuifdeur, die een hele wand beslaat. Ervoor hangen steenrode gordijnen, die net de grond niet raken. Voor even geniet ik, van die luxe, voor even.
Als vrouw van de eenvoud houd ik het gewoonlijk graag sober. Dat doet iets met al het leven om je heen. Sommige dingen zie je, andere dingen niet. Zo zat er op een dag een man bij mij in de kamer. Het zal een klant zijn geweest voor een rondvaart, die wat langer bleef hangen. We spraken over koetjes en kalfjes. Toen staarde hij opeens naar buiten, waar achter het raam de oude kastanje staat. “Er woont een deva in die boom” zei hij toen opeens. “Die vind je soms bij mensen die eenvoudig leven. Het is een goed teken.” Hij zei het achteloos, in de stilte van een gesprek, dat heel ergens anders over ging. Hij staarde naar buiten, schudde even zijn hoofd en ging verder met het voorgaande gesprek.
De oude kastanje aan de Oudegracht, zijn stam was vol scheuren en holtes, en klimop slingerde zich er overheen. Daar ergens tussen, sliep de winterkoning. Vaak staarde ik naar die wereld boven mijn hoofd, de dieren die er woonden, het licht dat door de bladeren scheen.
Nu woon ik in mijn kleine zelfgebouwde wooncocon in het Friese weidegebied. In de avond beweeg ik me tussen de vertrouwde wilgenbomen door, die mij tegen de harde wind beschermen. Dan sluit ik de luiken. Het liefst vóór zonsondergang. De schemering moet stil zijn, dat is het moment dat de dieren een plek zoeken voor de nacht, en langzaam tot rust komen. Ik wil ze niet opschrikken in dat moment, dat ze stilte en bescherming zoeken. Als mijn luiken dicht zijn, is het buiten heel donker. Ik ben trots op dat donker. Ik help het in stand houden. Hier kan dat. Hier wel! Het dichtstbijzijnde licht komt van de snelweg, de bocht in de Haak, waar lampen staan. Daar heb ik geen invloed op.
Binnen brandt er een klein lampje, voor het slapen gaan. Ik ga al vroeg naar bed. De winternachten zijn lang en ik pas mijn ritme aan, met de verandering van het licht. Als het donker is, komt de rust. Maar dit keer ben ik niet thuis. Ik ben ergens anders, met dertien vrouwe
De schemering valt. Buiten kleurt de lucht van helderblauw naar groenblauw en roze. Hier zijn geen lampen die de horizon benadrukken, als witte stippen in het duister. De lucht is ongestoord zichzelf. De lampen staan al aan en de kamer baadt in het licht. Het raam is een donker gat. Bij de tafel staan twee vrouwen te praten. Ik vang de laatste zinnen op. “Ja, ik houd ook altijd de gordijnen open. Dan voel ik me veel dichter bij de natuur.” Ik schrik op. Hier denk ik vaak over na. Ik doe een paar stappen in hun richting. “Hoezo dichter bij de natuur?” merk ik op en ik probeer mijn stem niet al te scherp te laten klinken. “Ik maak mijn huis graag zo donker mogelijk. Zo kunnen de dieren buiten in alle rust slapen en schrikken niet op bij elke beweging die ik maak. Ik denk aan de insecten, die niet anders kunnen dan zich doodvliegen bij zo’n zee aan licht. Het donker is nodig. De natuur heeft het nodig en er is al veel te veel licht, overal.” De vrouwen kijken me aan met rechte ruggen. In hun blik iets van verbazing. Maar er is niets in hun houding waaruit blijkt dat ze in verwarring zijn gebracht. Ik haal mijn schouders op en ga aan tafel zitten. Ik denk aan thuis. Aan mijn kleine donkere stolp, zo anders als dit. Hoe heerlijk is het om stil naar de geluiden te luisteren, die van buiten komen, uit het duister. De schreeuw van een kerkuil, vlak boven mijn dak, het roepen van kieviten in de nacht. En soms, als ik laat ben met het sluiten van de luiken, kijk ik naar de schemering vanuit mijn warme kamer. Ik kijk naar de eerste sterren. Ik wacht tot de dieren tot rust zijn gekomen. Pas dan doe ik mijn laatste ding. Met een klik duw ik de luiken dicht. Lichtblauw met een paars randje. Dan ga ik naar binnen en maak me klaar voor de nacht.
.
In de grote kamer staan alle lichten aan. Ik sta weer op van mijn stoel en doe ze allemaal uit, één voor één. “Kijk zo kan het wel” zeg ik tegen de vrouwen. “Vroeger noemden ze dat schemeren.” Aan tafel zitten nog drie vrouwen. Een levendig mens met grijs haar roept vol herkenning: “Ja, dat weet ik nog van mijn grootmoeder, zij deed dat ook!” Naast haar zit een jonge Vlaamse te handwerken. Ze kijkt me nieuwsgierig glimlachend aan. “Goh, daar heb ik nog nooit van gehoord, ” zegt ze. “Schemeren! Dat ga ik onthouden.” Buiten wordt het langzaam donker en we bewonderen de kleuren in de lucht die steeds veranderen, het silhouet van die ene boom die afsteekt tegen de wolkenloze hemel. De glinstering van het water in de vaart, nog net te zien als een smalle kristallen draad. De twee vrouwen door wie dit in gang kwam doen het licht niet meer aan. Ze weten: Ook dit hoort erbij, net zo goed als een bezoek aan de sauna of een half uur yoga in de ochtend. Er komen steeds meer mensen binnen. “Wat zitten jullie hier in het donker!” klinkt het verbaasd. De handwerksters kijken op. “Ja, we zijn aan het schemeren,” zegt de jonge vrouw enthousiast. Het ontgaat de binnenkomers. Meteen gaan alle lichten weer aan en het is een drukte van belang. Maar het geeft niet, het was toch al zo goed als donker. Ik sluit de gordijnen, denkend aan de dieren buiten. De harde wind doet de grote lappen stof een beetje bewegen. Tocht, door de kieren die je onwillekeurig hebt, ook bij dubbele ramen. Het wordt een koude nacht.
Gelukkig zijn er meer mensen met hart voor het donker, vooral op het platteland. Ik heb veel sympathie voor het werk van Nynke Rixt Jukema, zij is architect en geboren in een van de donkerste plekjes van Nederland. De betekenis van de nacht boeit haar mateloos, en ze ziet hoe belangrijk het is voor ons en voor de flora en fauna. Zij zet zich ervoor in, op het Friese platteland. Verscheidene plaatsen zijn door haar initiatief in het donker gezet. Ook is hier het eerste station in Nederland, waar ’s nachts de lichten uit gaan, Mantgum. Het was niet makkelijk om dit te bereiken. Hoewel alle omwonenden het er volmondig mee eens waren, zijn er veel barrières om gewoon alleen maar het licht uit te krijgen. Maar het is gelukt. Er zijn steeds meer mensen die zien hoe belangrijk het is. Maar ik denk dat vooral de stedelingen, niet anders gewend dan bakken vol licht, het helemaal opnieuw moeten leren. De gordijnen die ik sloot zijn een kwartier later alweer helemaal opengeschoven en alle lampen staan aan. Maar ik heb hoop.
Het duister, de zachte mantel van de nacht die al het leven omhult. Het ritme van licht en donker. Ons leven op deze planeet, waarvan je maar zo weinig weet. Beleef de nacht, wees klein in het grote donker. Doof het licht en zie meer. Wees één met de nacht en weet: Het meeste gebeurt waar je niet bij bent. Daar, vlakbij soms, in het verstilde duister. Hoe donkerder de nacht, hoe warmer het licht dat gloeit in mijn hart, het zachte licht dat ik uitdraag.
.
.